INGESTUURD
De jaren 1960, ’70 en ’80 waren de gloriejaren voor de weidevogels hier op de voorheen kleinschalige en arme zandgronden. Een betere bemesting, ruilverkavelingen en intensievere landbouw, samen met het populaire Engelse raaigras maakten het gebied blijkbaar aantrekkelijk voor weidevogels.
Bramen en brandnetels tierden weelderig, meer nog dan nu. Er werd toen nog veelvuldig gespoten tegen onkruid, emelten en andere schadelijke larven en insecten. De koper bevattende mest dreef van de velden, er waren nauwelijks predatoren en meer dan 1,5 miljoen runderen meer dan nu (volgens het R.I.V.M.), en die liepen gewoon buiten en we maaiden ook toen voordat de eieren uit waren. De eieren van de kievit mochten geraapt worden, meestal tot 12 april, en in het noorden van het land nog wat langer. Dit was echt in het voordeel van de kievit omdat de eerste eieren vaak nog bevroren en veel land tot eind april nog bewerkt moest worden waardoor de nesten werden vernield.
De kievit was toen geen zeldzame weidevogel, in een geschikt gebied kwamen meer dan 50 koppels per 100 hectare voor. Grutto’s en wulpen kwamen ook nog veelvuldig voor, nu hoor je zelden nog een wulp en maar zeer zelden een grutto. De veldleeuwerik steeg luid zingend op ten hemel, zo hoog zelfs dat je hem nauwelijks nog kon zien, dat zie je nu nog maar zeer zelden. Blijkbaar was dat toen toch een goede symbiose. Die is symbiose verstoord. Mest moet worden geïnjecteerd, en de koeien kunnen beter (of moeten) binnenblijven vanwege allerlei milieuregels. Vossen, bunzings, hermelijnen, wezels, marters, ratten, dassen, verwilderde katten, huiskatten, loslopende honden, wilde zwijnen, wolven, reigers, ooievaars, kraaien, roeken, kauwen, eksters, vlaamse gaaien, buizerds, haviken, sperwers etc. maken het leven van de weidevogels nu bijna onmogelijk. Is het raar dat dan met name de bodembroeders het moeilijk hebben?
Ger Theeuwen.
Geef een antwoord