Stikstof
Niet alles kan meer overal. Ondernemers en projecten – of het nu gaat om industrie, bouw, mobiliteit of landbouw – moeten ervoor zorgen dat hun activiteiten passen binnen de draagkracht van het gebied. Dit vraagt om een andere manier van ondernemen en leidt tot grote veranderingen in het landelijk gebied en veel impact voor betrokken partijen. Door reductiemaatregelen voor stikstof in een gebiedsgerichte aanpak slim te combineren met andere reductiemaatregelen om klimaat, bodem en waterkwaliteit te verbeteren, herstelt de natuur, komt vergunningverlening voor ondernemers en bouwprojecten weer op gang en kunnen PAS-melders een vergunning krijgen.
Minister Van der Wal: “Een vitaal landelijk gebied met een gezonde natuur. Met perspectief voor ondernemers en economie, of je nu werkzaam bent in de industrie, bouw of agrarische sector. Dat is het einddoel en daarom is deze ingrijpende, maar noodzakelijke transitie van het landelijk gebied nodig. Wat ik kan bieden is duidelijkheid en 100% inzet van het kabinet om deze transitie met alle betrokkenen te laten slagen. Zodat we de economie in balans brengen met natuur en een schoon en gezond leefklimaat doorgeven aan volgende generaties..”
Minister Staghouwer: “Mijn belangrijkste prioriteit is dat boeren een toekomst hebben en houden in Nederland. Ik ben trots op de innovatiekracht en het aanpassingsvermogen van onze boeren en tuinders. Velen zijn al bezig duurzamer te produceren, maar dat kan en moeten er meer worden. Ik wil agrariërs daarom gericht ondersteunen in de transitie naar kringlooplandbouw. Daarom vraag ik boeren aan de slag te gaan met hun toekomst en te kijken welke rol jouw bedrijf kan spelen in je omgeving en in een duurzame toekomst. Het gaat om maatwerk, want elke ondernemer is uniek. Dit kan de boer niet alleen, daarom geef ik ketenpartijen de opdracht om niet-vrijblijvende afspraken te maken over het verdienvermogen van de duurzame boer.”
Richtinggevende stikstofdoelen per gebied
Omdat gebieden verschillen, verschilt ook de aanpak per gebied. De reductiedoelen zijn per gebied anders, omdat ook de kwaliteit van natuur, water en bodem verschillen per gebied. Het Rijk heeft per gebied zogenoemde richtinggevende stikstofdoelen en reductiepercentages vastgesteld. Die lopen op van 12 procent tot rond de 70 procent – evenredig op te brengen door alle sectoren – in gebieden dichtbij natuurgebieden en gebieden waar de water- en bodemkwaliteit sterk moet verbeteren. Hiervan is een kaart beschikbaar.
In oktober volgen nadere richtinggevende doelen voor klimaat en natuur. Uiterlijk in juli 2023 is in elk gebied duidelijk wat het doel is en hoe dat gehaald wordt – daar waar dat eerder duidelijk is, volgt een versnelde aanpak. Het ‘wat’ (de doelen) ligt bij het Rijk, het ‘hoe’ (invulling van de gebiedsplannen) bij de provincies en de betrokken regionale partijen. Bij elkaar tellen deze regionale doelen op tot het landelijke doel: driekwart van de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden op een gezond niveau in 2030. Het kabinet heeft voor de gehele aanpak 24,3 miljard euro beschikbaar gesteld bovenop bestaande middelen (7 miljard euro).
Ontwikkelrichtingen voor de landbouw
Voor boeren volgt nu duidelijkheid en is nu het moment om te bepalen of en hoe zij met hun bedrijf kunnen doorgaan. De minister ziet voor boeren drie mogelijkheden: (verder) verduurzamen, verplaatsen of beëindigen. Bij verduurzaming en ook bij verplaatsing kan gedacht worden aan extensiveren door bijvoorbeeld minder dieren per hectare, toevoegen van landschapsgrond of bijdrage aan koolstofvastlegging, water- en natuurbeheer. Andere mogelijkheden zijn het aanbieden of produceren van nieuwe producten, zoals eiwitrijke gewassen en biologische landbouw. Maar ook het aanbieden van extra diensten voor de omgeving, zoals een zorgboerderij, camping of een andere vorm van recreatie. Ook technologische innovaties, zoals hoogwaardige mestverwerking, precisielandbouw en digitalisering kunnen een manier zijn om een bedrijf toekomstbestendig te veranderen.
Of een boer nu kiest voor verdere verduurzaming (technische innovatie, landschappelijke innovatie, omschakelen), verplaatsing of het vrijwillig beëindigen van zijn of haar bedrijf, hij of zij staat er niet alleen voor en mag ondersteuning verwachten van het ministerie van LNV. Zo komen er middelen waar boeren gebruik van kunnen maken, zoals kennis en expertise aanbod via de Subsidiemodule Agrarische Bedrijfsadvisering en Educatie (Sabe-regeling), subsidie voor jonge of startende boeren (vestigingssteun in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)) en het Omschakelprogramma voor Duurzame Landbouw. Daarnaast is in het nieuwe GLB 120 miljoen euro beschikbaar voor onder andere de eco-regelingwaarmee agrariërs een vergoeding kunnen ontvangen voor eco-activiteiten die zij toepassen op hun bedrijf. Te denken valt aan extra weidegang en onderhoud van houtwallen. Op het platform ‘Groeien naar morgen’ is een volledig overzicht te vinden van ondersteuningsmogelijkheden voor boeren.
Perspectief voor de landbouw
De land- en tuinbouw is van wezenlijk belang voor onze voedselvoorziening, ons landschap, de sociale cohesie en leefbaarheid op het platteland. Een krachtige landbouwsector, die economisch sterk genoeg is om de omslag naar kringlooplandbouw te maken, is een voorwaarde en een deel van de oplossing voor het realiseren van de natuur- en milieudoelen. Daarom is het belangrijk het perspectief van de landbouw te borgen in de gebiedsprocessen, boeren duidelijkheid te geven over doelen en tijdpad en hen gericht te ondersteunen in de transitie naar kringlooplandbouw. Het eerlijke verhaal is daarbij ook dat niet alle boeren door kunnen met hun onderneming, en ook niet altijd op de manier zoals iemand nu boert.
In de gebiedsplannen zal de landbouw (binnen de gestelde kaders) volwaardig worden meegenomen en moet duidelijk zijn wat voor de blijvende boeren het langjarige economische perspectief is. De minister van LNV roept agrarische ondernemers op om actief en constructief deel te nemen aan de gebiedsprocessen, want daarmee is het perspectief van de landbouw als geheel en dat van de individuele bedrijven het beste geborgd. Daarnaast moet elk gebiedsplan een sociaaleconomische impactanalyse bevatten specifiek voor de landbouwsector.
Daar waar de bodem het meest geschikt is voor landbouw, werkt het kabinet met provincies en gemeenten aan een goede ruimtelijke bescherming. Landbouw krijgt in deze gebieden voorrang boven functies die minder afhankelijk zijn van omgevingsfactoren, zoals zonneparken, distributie- of datacentra. In gebieden waar de natuur of de bodem en het grondwater sterk onder druk staat, zal de landbouw hoe dan ook extensiever ingericht moeten worden met meer aandacht voor het beheer van natuur en landschap.
Niet-vrijblijvende bijdrage van de keten
Een belangrijke voorwaarde voor toekomstbestendige landbouw is dat de ondernemer ook een duurzaam economisch perspectief heeft. Een boer kan alleen zijn of haar bedrijfsvoering duurzaam veranderen als de hele keten meewerkt. Het échte perspectief voor de agrariërs wordt immers bepaald door de vraag naar duurzamere producten uit de markt en de juiste prijs die de boer daarvoor krijgt. Daarom geeft de minister van LNV deze zomer ketenpartijen de opdracht om concrete acties te ondernemen die het verdienvermogen van de duurzame boer verbeteren. Mocht dit onvoldoende van de grond komen, dan volgen wettelijke verplichtingen.