Het behoort steeds minder tot de favoriete bijbaantjes, werken in de horeca. Personeel is overal nodig terwijl de meesten hun zakgeld liever vakkenvullend verdienen. Waarom dan? Kleine sfeerimpressie: terwijl je als ober met je overvolle dienblad langs verschillende tafels laveert, is de eerste opgave het managen van je dienblad. Drie halve liters Weizen-bier en twee alcoholvrije radlers vergen namelijk enige inspanning van je biceps. Onderweg naar de beoogde dorsthebbenden schieten er meerdere handen de lucht in. In het voorbijgaan worden er nog vier spa rood, een ontbrekend koffiekoekje en een portie bitterballen besteld. Terwijl je enerzijds oplet dat het schuimgehalte van de consumpties op je dienblad nog voldoende is, manage je je anderzijds langs uit de kluiten gewassen honden, die meestal op de meest onlogische plekken hun lichaam ter aarde gooien. Nadat bestellingen zijn afgeleverd, staan er alweer mensen aan de kassa klaar om hun contactloze betaalpas even over het pinapparaat te laten zweven. Ook zij wensen gemanaged te worden. In de tussentijd klinkt er aan de rechterkant van de bar een alarmerende noodkreet: biervat leeg. Met gezwinde spoed haast je je naar de opslagplaats waar een tapkraan op een ander fust gemanaged moet worden. Gedurende deze handeling probeer je te memoreren of het nou spa rood of blauw was en of je die bitterballen al in het frietvet hebt gemanaged.
In de tussentijd heerst er op het terras een combinatie van serene rust en uitbundig gelal. Sommigen staren glazig voor zich uit, anderen vertellen luidkeels over onmogelijke prestaties. De werk- en luxepaarden komen hier samen. Met flinke verschillen in perspectief tot gevolg. De één degusteert zijn speciaalbier of vino in weelde, de ander slokt hijgend een glaasje water weg achter de bar. Ergens dus wel begrijpelijk, dat teruglopende animo van aspirant-obers. Minder zweet en meer euro’s zijn namelijk te verdienen op andere plekken. Toch ontbreekt daar dan iets wezenlijks: dat sfeermanagement.